Een kaarsenmakerij in de Gasthuisstraat

Lange tijd waren in Gorinchem kaarsenmakerijen te vinden. Kaarsen werden vroeger zoveel gebruikt dat een stad eigenlijk niet zonder kaarsenmakers kon.

Eén daarvan is de kaarsenmakerij aan de zuidzijde van de Gasthuisstraat die Jan Cornelis Broeders ten Hagen in 1841 verkoopt, in combinatie met de naastgelegen woning.
Op de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels van het Kadaster blijken deze panden het 3e en 4e pand te zijn, gerekend vanaf de Kelenstraat.

Kadastrale kaart van plm. 1830, panden zijn dan eigendom van Jan Cornelis Broeders ten Hagen.

Volgens de advertentie vindt de verkoop plaats uit hoofde van gevorderde jaren des eigenaars. De gerenommeerde kaarsenmakerij is hier gevestigd op den druksten stand der wekelijksche marktdagen. De zaak is met het beste succes nog in bedrijf.
De kaarsenmakerij, smelterij (een andere advertentie spreekt zelfs van een fabriek) met pakhuis, heeft een beneden voorkamer aan de straat en een bovenwoning met eigen opgang die apart wordt verhuurd.
De woning wordt omschreven als een kapitaal woonhuis met  behangen boven- en benedenkamers, zolders, kelder, keuken, pomp en binnenplaats en van alle te verlangen gemakken voorzien en zeer wel onderhouden.
Beide panden zijn wel doortimmerd.[1]
Aan de oostzijde van de panden staat het huis van de heer Dirk van der Poel en aan de west- en zuidzijde dat van de erfgenamen van Johannes Spijker.

Blijkbaar is het niet eenvoudig om een koper te vinden want er wordt van augustus tot oktober 1841 geadverteerd. Uiteindelijk vindt er op 18 oktober 1841 een  openbare verkoop plaats in de Doelen, geleid door de notarissen Boonzajer en Van Appeltere.  Cornelis Meuleman zet het 1e perceel (de woning) in op 3400 gulden en het 2e perceel (de kaarsenmakerij) op 2500 gulden.
Op 1 november volgt de definitieve afslag en worden de percelen in combinatie gemijnd door de burgmeester van Arkel, Jan Willem van der Poel, voor Dirk van der Poel, koopman en winkelier in de Gorcumse Gasthuisstraat, die aangeeft de koop te aanvaarden. De panden brengen 7900 gulden op.

Het begin van deze kaarsenmakerij gaat terug naar november 1775 als Johan van der Mast het stadsbestuur permissie vraagt om in het achterste deel van de woning, staande aan de zuidzijde van de Gasthuisstraat naast het door hem bewoonde huis, een kaarsenmakerij en gieterij op te richten. Hij meent dat zo’n bedrijf voor veele der ingeseetenen een merkelijken dienst en gerief kan betekenen. In Amsterdam had hij zich laten voorlichten hoe dergelijke smelterijen ingericht moeten worden om alle gevreesde onheilen door brand te voorkomen. Hij toont zich bereid om de kaarsenmakerij zo te beveiligen dat de uitwaseming van het gesmolten vet niet gelijk in veele andere kaarsemakerijen zal gelaaten worden door glaazen die op de erven uitkomen, maar integendeel een vnje uitgang vinden door een schoorsteen, welke verre uit de daaken is opgetrokken.

Het stadsbestuur geeft toestemming om de kaarsenmakerij in te richten, na een positief advies van de stadsthesaurier. Wel onder de restrictie dat, wanneer het bedrijf binnen twee a drie jaar een succes blijkt te zijn, de bedrijfsschoorsteen moet worden opgetrokken tot de goot van de woning van  buurman Kock. [2]

In 1998 beschrijft R.H.C. van Maanen deze kaarsenmakerij in het blad van de historische vereniging Oud Gorcum en gaat hij in op de inrichting van zo’n bedrijf. [3]  
In het stadsarchief bevindt zich namelijk nog een inspectierapport uit 1780. Daaruit is op te maken dat er dan meerdere kaarsenmakerijen in de stad zijn. Ook blijkt dat het bedrijf van Van der Mast in 1780 voldoet aan de veiligheidseisen. De schoorsteen is voorzien van een gemetselde boezem, ondervangen met ijzer. Het bedrijf wordt soms zelfs als voorbeeld genoemd. Zo moet bij het verplaatsen van ketels het rondom aan te brengen metselwerk op dezelfde wijze worden uitgevoerd als bij Van der Mast. Ook voor de boezems rond de schoorstenen wordt naar Van der Mast verwezen, aangevuld met de bepaling dat de boezem de ketel rijkelijk moet omvatten.

Op 1 september 1803 verkoopt Van der Mast zijn woning met de naastgelegen kaarsenmakerij aan Jan Cornelis Broeders ten Hagen. Die houdt het bedrijf dus in werking tot in 1841. Zijn echtgenote is dan inmiddels overleden en de familie Ten Hagen besluit woning en kaarsenmakerij te verkopen.


[1] Vgl. Opregte Haarlemsche Courant 24 augustus 1841 en 7 oktober 1841

[2] Van der Mast had zijn huis in de Gasthuisstraat (op de plaats van het huidige nummer 11) in 1766 gekocht voor fl.1800. Hij was toen meester-verver (RA 573, fol. 10). De kaarsenmakerij was gevestigd in het huidige pand Gasthuisstraat 9, dat hij in 1769 kocht  voor fl. 900 (RA 576, fol. 17). De executeurs van zijn testament verkochten beide panden in 1803 voor in totaal fl. 2750 (RA 610, fo1.29″-30).

[3] Het blad Oud-Gorcum Varia is hier te lezen: ogv-042-1998-3.pdf (archeologiegorinchem.com)

Illustratie via Oud Gorcum Varia 1998-3.

Plaats een reactie