Wandelend door de tuin van Schelluinderberg rond 1828

In het boekje “Reis door het Koningrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg “, deel 5, dat in 1829 werd uitgegeven staat een beschrijving van een bijeenkomst in de pastorie van Schelluinen.
Mevrouw A.B. van Meerten-Schilperoort* beschrijft in dit boekje allerlei steden en streken. Zij doet dat door middel van een reis die een aanzienlijke en vermogende familie onderneemt. De vader hoopt dat dit zijn twee zoons en dochter vormt en inzichten geeft. In het boek zijn diverse brieven opgenomen, die afwisselend geschreven werden door de vader,  moeder en de kinderen. Henriëtte, Frederik en Karel van Wildenstein schrijven aan hun vrienden Sophia, Willem en Lodewijk Bergman.

Een deel van een brief geschreven door Henriëtte van Wildenstein aan haar vriendin Sophia Bergman gaat over Gorinchem en omstreken:

Terwijl ze in Gorinchem verbleven besluiten ze op een zondagochtend naar Arkel te wandelen om daar ter kerke te gaan. Helaas was er geen dienst omdat dominee afgereisd was naar Schelluinen. In dat dorp werd een jonge predikant bevestigd en aan de kerkelijke gemeente verbonden. Daarom besluit het gezelschap zich alsnog naar Schelluinen te spoeden. Vader regelt een boerenkar en zo arriveren ze nog net op tijd in Schelluinen. De kerk was al stampvol. Gelukkig was vader een lange man en zag de jonge dominee hem staan. Tijdens een pauze (terwijl de gemeente zong) fluisterde hij de koster in om de vader met zijn kinderen naar voren te halen zodat ze konden zitten. De jonge mensen hadden nog nooit een bevestiging van een predikant meegemaakt en de handoplegging en inwijding wordt dan ook uitvoerig beschreven.
De jonge predikant bleek ook nog eens een bekende van de familie, die meerdere keren bij hen thuis in Amsterdam geweest was. Hierdoor werden ze uitgenodigd om na afloop van de dienst mee te gaan naar de pastorie, kasteel Schelluinderberg.  
Eerst werden er koffie en andere verversingen gebruikt. De jonge predikant die ’s middags intrede zou preken zonderde zich af van de rest van het gezelschap (bestaande uit zo’n 50 tot 60 mensen).
Na de koffie bekeken ze de pastorie en de tuin. Het was prachtig weer en de gasten verspreidden zich door de – met smaak aangelegde – boomgaard, die om het kasteel lag. Zo waren er enkele academie-vrienden die blij waren elkaar weer te zien en veel bij te praten hadden. Ze haalden herinneringen aan hun studietijd op. Verderop liep een groep spelende kinderen die zich vermaakten met een rijk van fruit voorziene boom. Ze mochten de vruchten plukken en dat lieten ze zich geen twee keer zeggen.

Ook was er een groep jonge mensen, dames en heren, in een prieel onder een fraaie treur-es waar ze zich op ongedwongen wijze vermaakten. Enkele jonge domineesvrouwtjes wandelden arm in arm, elkaar van alles toevertrouwend. Uit het opengeschoven raam van het woonvertrek kwamen hele wolken rook uit de lange pijpen van bejaarde heren. Dit waren meest dominees die daar over studie, vacatures en boekzaalnieuws zaten te praten.
Zo vermaakte ieder zich op eigen wijze, totdat de moeder van de jonge predikant iedereen naar binnen riep voor de maaltijd. Ook dit ging op zeer ongedwongen wijze en leverde een beeld op van grote gastvrijheid die men in dit land – althans in deze provincie – niet dikwijls ziet. Iedereen was welkom en werd met grote gastvrijheid ontvangen. In een vertrek stond een tafel vol met koude spijzen, ham, vlees, brood, gebak, enz. Enkele van de jongeheren namen de post van ‘hofmeester’ op zich terwijl anderen zich opwierpen als  ‘keldermeester’. De zusters van de jonge predikant – bijgestaan door enkele vriendinnen – bedienden de meer bejaarde dames en presenteerden borden met gesneden vlees, brood enz. Groepsgewijs ging men zitten en iedereen had het naar de zin. Omdat iedereen zichzelf van eten moest voorzien en er zoveel gasten waren, ontbrak er natuurlijk hier en daar wel eens iets. Maar de gasten die in overvloed hadden, deelden dit met degenen die minderbedeeld waren. Dit gaf natuurlijk weer reden tot nieuwe vrolijkheid. Het heerlijke herfstweer bracht nog meer genoegen mee en de met “gouden” vruchten beladen bomen leverden een alleraangenaamst beeld van welvaren en overvloed.

Ook was de half antieke, half moderne pastorie in meerdere opzichten merkwaardig. In 1813 werd hier de capitulatie met Gorkum gesloten, waardoor de nederige predikantswoning enigszins in zijn vroegere aanzien verheven werd. Het was toch vroeger, als kasteel Schelluinenburg, het verblijf van een commandeur der Maltheser ridderorde [hiervan weten wij inmiddels dat dit niet klopt, de commandeurswoning stond ten noorden van de kerk!] en nog steeds onderhield het Duitse huis in Utrecht deze pastorie.  Er is nog een torentje van over, en een gracht, die rondom de ruime tuinen loopt, wat het gebouw een enigermate kasteelachtig voorkomen geeft.

Plots drong het klokgelui door in de pastorie en moest het tafelvermaak – eerder dan men wenste – afgebroken worden. De jongedames hielpen de zusters van dominee om alles op te ruimen. De moeder had haar zoon van eten en gezelschap voorzien. Alhoewel hij behoefte had aan afzondering om zich voor te bereiden op de dienst.

Na de dienst klom het kleine gezelschap weer op de boerenkar, die al klaar stond voor de kerk. Het landelijke rijtuig bracht hen terug naar Gorinchem.

Het gezelschap woonde een bevestiging van een jonge predikant bij in de kerk van Schelluinen.

In de vesting – die in 1813 flink geleden had onder een hevig bombardement – zagen zij de kogels in muren zitten.  Die waren daarin gezet ter herinnering, maar ook was er een soort van piramide van kogels opgericht. De belegering had vooral rond de stad veel vernield, onder andere een groot deel van de uiten. Handel in hennep, koren, boter, kaas en eenden was een voornaam bestanddeel van het inkomen van de inwoners. Ook de visserij op zalm, elft, karper en voorn was hier van belang. De openbare gebouwen waren niet bijzonder, alhoewel het raadhuis een niet onaanzienlijk gebouw is en de grote kerk zeker een bezichtiging waard is. Daar is de graftombe van het oude geslacht van Arkel – ooit heren in deze stad, te vinden.

In de dagen dat ze nog in de stad verbleven bezochten ze onder andere de school van Van Zutphen. Wandelend door de stad zagen ze de knoppen van sommige huisdeuren met een zwart doek omwonden. Dit bleek een teken te zijn dat er zich een dode in dat huis bevond. Natuurlijk werd de woning bezocht waar de beroemde Hugo de Groot uit zijn boekenkist stapte. Die kist behoorde toe aan zijn vriend Daatselaar, die hem – niet zonder eigen lijfsgevaar – ontving en verborg. In een metselaarspak vermomd deed Daatselaar Hugo uitgeleide uit de stad.

Verder lezen? Via deze link komt u bij het boek:

https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?query=schelluinen&coll=boeken&page=3&identifier=SAB01:000019894:00070&sortfield=date

* Over de schrijfster:
Anna Barbara van Meerten-Schilperoort was predikantsvrouw en opende in Gouda een meisjeskostschool, waarover de toenmalige onderwijsinspectie in lovende termen rapporteerde. Zij publiceerde tal van boeken op haar vakgebied: het onderwijs aan meisjes. Zo kan dit boekje over de Reis door Nederland en Luxemburg gelezen worden.

Gouda
Anna Barbara van Meerten-Schilperoort

Plaats een reactie